“Partout où tu seras, il y aura quelque chose de moi.”
(flarden tekst uit de biografie van Mamie – zorgvuldig uitgekozen door Paparoche)
We groetten en namen afscheid. Ik reikte mijn hand, het haperde in zijn hand. Hij
zei: “Ik zal U wel eens komen bezoeken”.
Mieke, ‘ons poppemieke’, was een zoete, blonde droom. Ze huppelde (zó) stillevens door de dagen! Heel vaak ook, schuilde het kindje in een verborgen hoekje en
speelde, uren na-een en halfluid brabbelend, met een lint, met papier en schaar, met de schoenen van Papa: ze knoopte zijn nestels toe en weer los, of verborg ze onder
een steen. Het mooie kindje verroerde geen vin, toen Guy riep: ‘Voilà, chérie, mes lacets ont encore disparus’! Was het stille Mieke een angstig kindje, afgeschrikt
door de ziekte van Papa? Waren haar zoetgevooisde leugentjes de veilige kurve, waarachter ze hurkte? Timère en Papajus lachten en zeiden: ‘Elle est formidable’! En
wanneer Mieke dan toch in de hoek moest staan omwille van haar leugentjes, hoorde ik steeds: ‘Ça va, Léna, n’exagères pas’!
Tijdens een lange wandeling tot waar nu ‘De Singel’ is, ontdekte Vincent een graszode van niemendal. Met beide voetjes sprong de jongen erop en riep juichend:
‘De l’herbe, maman, de l’herbe!’.
Xavier ( zeven jaar!) de slaapkamer van de meisjes te behangen. Ik klom op de hoge ladder, duwde het ingepapte behang tot tegen de zoldering en zei aan Xavier dat hij
de onderste boord van het natte papier mocht laten vallen. Ons werk was zeker niet perfect, maar het maakte de kamer tot een soort ‘écrin fleuri’. Het charmeerde de
dagen en kleurde de dromen van de meisjes.
Ver, ergens tussen de hokken en onder de geladen fruitbomen, hoorde ik de jongens roepen en joelen. In de woonkamer was Anneke, onze grote meid, hand- en
zakdoeken aan het strijken.
Damien werd ziek, lag languit op de zetel, wou niet meer eten. Ik riep Dr. Leclef, die niets vond bij de kleine. Het kindje had wat men nu noemt: psycho-somatische
klachten. Dagen na-een heb ik mijn zoontje als een baby gevoed met betterfood, geplet met banaan en appelsiensap.
De kerk kleedde haar uitverkorenen in purper en goud. Ze strooide chocolade-eieren tussen de lentekrokussen. Ze hing glinsterende sterren, en sneeuwbestoven kerstbollen
aan een dennentak. De kerk sprenkelde wijwater met verse palmtakken. Ze gaf Sint-Rochusbrood tegen razende hondenbeten. De kerk kleedde kommunikantjes
in het wit en omsluierde de bruidjes met witte oranjebloesem. Ze zegende de velden, de dorpen, de steden en de zee. Ze had magische feesten vol wierook, kaarsenlicht en overweldigende muziek. De kerk! oh, de kerk!…Haar kinderen waren gelukkig, ze ademden rustig om de vergevende biecht en rustten uit in de veldkapel bij een knusse paternoster.
Ook ik was een troetelkind van die kerk.